Licht en duisternis

Poskuns 1  2021

Soms verlang je naar niets dan duisternis. De afgelopen dagen trof de moker van de migraine me vol in het gezicht en zocht ik op handen en knieën naar de donkerste plekjes in mijn brein.

Ik ken het zo goed. Het afdalen in de overgave. Waarom leert een mens daar zo traag in? Vinger voor vinger loslaten, steeds meer loslaten. De gedachten die maar blijven doorrazen en waarvoor de fut ontbreekt om ze op wat voor manier dan ook te temmen. Het gaan verliggen in de hoop dat het zo net iets meer te dragen is. De uren die voorbij kruipen met af en toe de verlossing van een hazeslaapje.

En ook iedere keer weer het besef: ik hoef even niet meer. Ik kán even niet meer. En al die keren dat ik dat de vorige keren dacht. En toch weer vergeten ben.

Alsof er iets gekeerd moet worden. Het steeds maar blijven rennen, ondanks de goede voornemens, ondanks de beperkingen van Covid19, ondanks het eigen gegunde ritme …. iets in mij blijft rennen. Om vóór te blijven. En dan een hamerslag die mij steil achterover slaat en zachtjes in mijn oren dreunt: geef je over, geef je over….geef je nou maar over.

Dus zit er maar één ding op. Erkennen dat de duisternis op dat moment mijn beste vriend is. Dat er helemaal niets anders te doen is dan eindeloos in het donker liggen. Hoe lang? Tot het klaar is.

Na uren, als er dan eindelijk meer rust in het hele systeem is gekomen, als ik merk dat het donker mij werkelijk verlichting brengt (no pun intended), dan komen daar ook weer wat ideetjes om de hoek kijken, schoorvoetend, fluisterend. Zodra ze te hard gaan praten stuur ik ze weg.

Maar ik voel de honger van de onverzadigbare, die kost wat kost nog wat achter de hand wil hebben, om maar niet met lege handen te staan. En dat stemt mij ook verdrietig. Is er werkelijk maar een kant aan? Deze lelijke kant? Of is er iets anders dat door mij heen stroomt? Iets dat werkelijk licht brengt, lichtheid die opwelt uit de zwaarte. Daaraan geef ik me maar over. Aan het besef dat ik dat misschien wel nooit zal weten.